Kunstschilder Naam:
Fiedler,
Herbert Geboren: Leipzig -17 september
1891 Overleden: Amsterdam 27
februari 1962 Atelier/Adres:
Laren - Smeekweg
2 Otto Herbert Fiedler werd
op 17 september 1891 geboren in Leipzig. In 1910 deed hij eindexamenaan het Nicolai Gymnasium in zijn geboorteplaats. Hij studeerde van 1909 tot 1911
aan de Akademie te Dresden. In 1912 verhuisd hij naar Berlijn en ontmoet Max Beckmann. In 1913 verhuisd hij naar Parijs, in 1914 terug naar Duitsland moet hij in
het leger en raakte in het oostelijke front gewond en in 1916 wordt hij ontslagen uit de militaire dienst. In 1918 neemt hij in Berlijn deel aan de tentoonstelling van de "Freie Sezession". Tussen 1924 en 1926 werkt hij in de ateliers en filmstudio van de UFA. In 1930 vertrekt hij voor de tweede keer naar Parijsen blijft daar een jaar. In 1932 exposeert hij in Galerie Gurlitt in Berlijn waar hij een nieuwe techniek toont die hij samen met Kurt Radtke had ontwikkeld. In 1934 emigreerde hij naar Nederland
en vestigde zich in Laren (op
de Smeekweg 2 Adresboek: Laren-Blaricum
1938!). Aldaar schilderde hij in zijn eigen stijl zelfportretten en landschappen. Fiedler vertrok daarna in 1940 naar
Amsterdam. In 1957 verkreeg Fiedler de Nederlandse nationaliteit. Hij signeerde met H. Fiedler. Hij
schilderde, tekende, aquarelleerde, naakten, figuren
(clowns) portretten, stadsgezichten en landschappen. Hij was
lid van 'Arti et Amicitiae' Behaalde in 1958 de Olympiade
sportprijs. Tentoonstellingen: Goois Museum 1964,
Stedelijk Museum Amsterdam 1962. Rijkscollectie: Larense
regendag; fortificatie van Parijs; haan en kippen; interieur
met kakatoes, vrouw in Mexicaans gewaad; zelfportret 1958;
sluisbouw haringvliet en diverse tekeningen. Fiedler
overleed te Amsterdam op 27 februari 1962. Heeft vermelding in de Pieter A. Scheen
1750-1950)
De wortels van zijn kunst liggen in
Oost-Duitsland, in zijn geboortestad Leipzig en in Dresden,
waar hij de 'Königliche Kunstakademie' bezocht. Herbert
Fiedler begon als kind van elf al te tekenen en schilderen.
Na de middelbare school volgde de opleiding aan de akademie
in Dresden: daar leerde hij wel andere kunstenaars kennen,
maar artistiek gezien was het geen vruchtbare periode.
Fiedler leerde nog het meest door en plein-air te tekenen en
te schilderen, en in de discussies met zijn studievrienden,
waaronder George Grosz. Met hem deelde hij in 1912 in
Berlijn een tijdlang zijn woning en atelier. Samen zwierven
ze door de stad en vulden hun schetsboeken met
stadsgezichten, promeneurs, brave burgers en hoeren.
In 1913 ging Fiedler naar Parijs, in die
tijd het Mekka van de kunst. Daar raakte hij bevriend met de
graficus Otto Schoff; met hem en George Grosz, die hem in
Parijs bezocht, maakte hij naaktstudies in de beroemde
Académie Colarossi. Deze bleven zijn leven lang een
belangrijk onderwerp; talloze potloodschetsen getuigen van
die fascinatie èn van zijn tekentalent. In Parijs
ging hij net als in Berlijn graag naar de voorsteden, en
maakte schetsen van de stadsrand "waar de 'grote stad
wegebt', met zijn gaswerken, oude vervallen huizen,
nieuwbouw, volkstuintjes en spoorwegwerkplaatsen. Een
omgeving waar ik van hou, waar ik al in mijn jeugd van
hield." (Fiedler in zijn dagboek, 30-3-'42) Tegen het einde
van zijn verblijf in Parijs raakte hij bevriend met de
schilders Karl Hofer en Jules Pascin. Hij zou een beurs
krijgen van de Hamburgse redersdochter en beeldhouwster
Hedwig Jaenichen-Woermann, die hij via de Zwitserse
beeldhouwer August Suter had leren kennen. Maar op dat
veelbelovende moment in zijn leven begon de Eerste
Wereldoorlog en hij moest hals over kop naar Duitsland
terug. Fiedler werd onder de wapens geroepen en keerde
gewond naar Berlijn terug. De jaren twintig waren niet gemakkelijk
voor Fiedler; om de kost te verdienen werkte hij onder meer
bij de UFA-filmstudio's. Tegelijkertijd nam hij deel aan de
tentoonstellingen van de Sezession en verkeerde in de
bekende kunstenaarskringen. Zijn schilderstijl werd vrijer
en verraadt expressionistische invloeden: het spontane,
expressieve gebaar kenmerkt de cafébeelden,
portretten en naakten uit die tijd. Samen met de beeldhouwer
Kurt Radtke - met wie hij in 1926 naar Italie reisde -
ontwikkelde Fiedler in het begin van de jaren dertig de
'Steinmalerei', een fresco-achtige techniek, die opzien
baarde in Berlijn en hem een lovende kritiek van Karl
Scheffler opleverde. In 1931 keerde Fiedler voor een paar
maanden terug naar Parijs, waar hij zijn vrouw, de Zwitserse
schilderes Amrey Balsiger, leerde kennen. Artistieke bloei en oorlogstijd:
Nederland In 1934 keerde Herbert Fiedler het
fascistische Duitsland de rug toe. In Nederland moest hij
praktisch van voren af aan beginnen. Tot 1940 woonde hij in
het kunstenaarsdorp Laren, Noord Holland. Daar hadden
Max Liebermann, William Singer, Piet Mondriaan en vele
anderen voor hem gewoond. Maar Fiedler kwam op het verkeerde
moment, en leed verschrikkelijk onder het artistieke
isolement waarin hij terechtkwam. Hij miste het contact met
de kunst van zijn tijd en de gesprekken met gelijkgezinden,
zoals hij die in Parijs en Berlijn had gevoerd. In Nederland
was en bleef hij een balling. Hij hield veel van zijn
vaderland, en toen Duitsland een fascistisch-totalitair
regime kreeg, verzuchtte hij in zijn dagboek vaak: 'ma
pauvre patrie!'. Pas in Laren vond hij zijn eigen
stijl. Voor zijn vertrek uit Berlijn had hij voor alle
zekerheid zijn dagboeken vanaf 1917 tot 1933 vernietigd en
ook in zijn werk wilde hij blijkbaar met een schone lei
beginnen. Hij schilderde in die tijd - dat bracht de
situatie met zich mee - vooral landschappen, zelfportretten,
portretten van zijn vrouw Amrey en groepen in de vrije
natuur. De uitspraak van Otto Dix, de 'mensenschilder' (ook
in 1891 geboren en ook een student van de kunstakademie in
Dresden) had van Fiedler kunnen zijn: "Ik ben verbannen naar
het landschap". Maar Fiedler zag dit niet als een straf,
voor hem was het Nederlandse landschap een dankbaar
onderwerp, met zijn hooibergen, zijn dorpsweggetjes, zijn
huizen en zijn wijde horizons. Zijn schilderijen uit die tijd doen soms
aan Van Gogh denken: met soepele hand schetst hij zijn
onderwerp, met grove penseelstreken en intense kleuren legt
hij het vast. Dit soort schilderkunst vindt zijn voorlopers
vooral in Frankrijk, bijvoorbeeld Cézanne, Degas,
Daumier, Rouault. Fiedler streefde ernaar, met behulp van
een uiterst doordachte compositie uiteindelijk een
'spontaan' effect te krijgen: "Bij een schilderij draait
alles om het opbouwen van de vorm met kleur". (dagboek,
25-4-1942) Voorwaarde voor de lichtvoetigheid en de
zekerheid die hij nastreefde was de tekenkunst, die hij
onvermoeibaar beoefende. Zijn strenge zelfkritiek heeft zijn
succes ongetwijfeld in de weg gestaan. Hij kon zichzelf niet
goed 'verkopen', hij was te onzeker, en krabde zijn
schilderijen steeds weer af met een stalen borstel, om ze
vervolgens opnieuw te schilderen: een schilderij was in zijn
ogen bijna nooit af. Met zijn manier van schilderen plaatste
hij zich buiten de kunststromingen van zijn tijd, waardoor
hij al in de jaren twintig in Berlijn enigszins
geïsoleerd raakte. Fiedlers 'realisme' is tijdloos, het
werk wortelt in de grote Europese traditie van de
figuratieve schilderkunst. Kenmerkend is het voortdurend
zoeken naar een nieuwe beeldtaal, naar nieuwe
expressiemogelijkheden. Zijn onderwerpen zijn even divers
als zijn schildertechnieken. Aan de ene kant kiest hij
klassieke onderwerpen: naakten, portretten, landschappen,
stillevens, aan de andere kant schildert hij eigentijdse
motieven: circusartiesten, het café, hoeren,
boerenkoppen, en familie's en groepen in de vrije natuur,
dat, wat Fiedler 'de kleine wereld' noemde.